Klokgelui
Een paar week geleden schreef ik over de loting voor de Nationale militie. Daarvoor moesten vroeger de jongemannen, geboren in een bepaald jaar, zich melden bij de instanties. Na keuring en loting konden ze weer naar huis. Vakantie had men vroeger niet en die lotingsdag was dan ook een uitje voor de meesten.
Op zo’n lotingsdag op 25 februari 1856 was een groep van die jongemannen op terugreis naar huis. Toen ze om half vijf ’s middags langs het kerkhof van Ureterp kwamen gingen ze uit baldadigheid de klokken van dat dorp maar eens luiden. Een aantal jongelui werd echter bekeurd voor dit vergrijp en ze moesten op 12 april van dat jaar voor de kantonrechter in Beetsterzwaag verschijnen. Het Openbaar Ministerie (OM) vroeg veroordeling op basis van een Reglement uit 1818 van de gemeente Opsterland waarin stond dat niemand anders dan de daartoe aangestelde personen dorpsklokken mocht luiden zonder speciale toestemming van het gemeentebestuur “bij poene van” (op straffe van) zes gulden boete of een gevangenisstraf van 24 uren.

Klokkenstoel Ureterp
Maar het OM vroeg ook (of … of) veroordeling op basis van een nieuwe wet, de Wet op de kerkgenootschappen uit 1853. Daarin stond aangeven dat klokgelui onder bepaalde voorwaarden wel voor kerkelijke gelegenheden en dergelijke was toegelaten, maar dat het luiden van die klokken voor niet kerkelijke aangelegenheden alleen was toegestaan met vergunning van de plaatselijke politie. Een dergelijke vergunning hadden de jongelui natuurlijk niet.
De kantonrechter sprak zich niet uit over een overtreding van de wet uit 1853 maar veroordeelde de jongelui op basis van het Reglement van Opsterland uit 1818 tot zes gulden boete en de kosten van het geding.
Eén van die jongelui was Eize Berends de Jong, een boerenknecht uit Siegerswoude. Hij en zijn ouders zullen het moeilijk genoeg hebben gehad met die forse boete.
Het OM was het niet eens met die uitspraak. Men was van mening dat de nieuwe wet uit 1853 alle andere (eerdere) bepalingen over klokluiden buiten werking had gesteld. Een algemeen geldende wet ging altijd boven een plaatselijke verordening. De zaak werd in hoger beroep in Heerenveen behandeld. De uitspraak was dat de nieuwe wet van toepassing was en dat de Opsterlandse regeling inzake klokluiden krachteloos was geworden. Het vonnis uit Beetsterzwaag werd vernietigd en de zaak moest opnieuw worden behandeld door de burgerrechter (rechtbank) in Heerenveen.
Eize zal niet geweten hebben wat hem nog te wachten stond.
De nieuwe zitting was op 8 oktober 1856. De uitspraak was toen dat Eize schuldig was aan overtreding van artikel 8 van de Wet op de kerkgenootschappen, een reprimande kreeg en veroordeeld werd in de kosten van proces ad 2,48 gulden. De nieuwe wet had namelijk als strafbepaling dat als iemand voor de tweede keer op basis van die wet werd veroordeeld dat hij dan voor drie tot tien jaar uit zijn burgerschapsrechten kon worden ontzet wel of niet in combinatie met een gevangenisstraf van één dag tot twee jaar.
Het staat er niet bij maar Eize was misschien wel blij, eerst zes gulden boete plus de kosten, nu alleen de kosten ad 2,48. Hij zou die klokken heus niet voor een tweede keer gaan luiden.
De procureur-generaal van Den Hoogen Raad was het echter met deze uitspraak niet eens en vroeg cassatie aan (in het belang der wet). Opnieuw werd de zaak behandeld, nu door de hoogste rechtsinstantie, die Hoogen Raad. De behandeling was uitvoerig en omstandig. Het ging niet zozeer meer om de baldadige Eize, maar wel om de toepasbaarheid van de Wet op de kerkgenootschappen.
De Hooge Raad kwam tot de conclusie dat het luiden van de klokken door Eize en zijn kornuiten niet was uitgevoerd tot viering van een kerkelijke plechtigheid of tot godsdienstige oproeping. De Wet op de kerkgenootschappen was volgens de Hooge Raad alleen maar van toepassing op kerkgenootschappen, niet op baldadige jongelui en regelde alleen maar zaken van openbare orde en rust aangaande het handelen van die kerkgenootschappen.
Het vonnis van de rechtbank in Heerenveen werd dan ook vernietigd en de uitspraak van de Kantonrechter in Beetsterzwaag werd opnieuw van toepassing verklaard.
bron: verslagen van Den Hooge Raad
Een teleurstelling voor Eize. Nu was de boete weer zes gulden plus de kosten van het proces. Al die processen leverden Eize uiteindelijk wel een onuitwisbare vermelding op in de vakliteratuur voor juristen.
Eize woonde later in Drachten, was voermansknecht. Hij overleed op 41-jarige leeftijd in Drachten. Samen met zijn vrouw Grietje Pebesma kreeg hij vijf zonen waarvan vier volwassen werden. Die zonen vinden we later allemaal in Amsterdam terug. Grietje Pebesma overleed in 1896 in het Binnengasthuis in Amsterdam, ze woonde toen in de Looiersgracht nr. 44.
Twee van hun zonen werden in Amsterdam diamantslijper. Deze familie De Jong had wel iets met Amsterdam, diverse familieleden kwam daar terecht. Ook de bekende Amsterdamse dichter en prozaschrijver David de Jong jr. (9.8.1898-6.2.1963) is een kleinzoon van Eize. Een bekend werk van zijn hand is: “Rembrandt, vorst der schilders” met illustraties.

Rembrandt van Rijn
De schrijver David de Jong jr. werd in de Kinkerstraat 9 in Amsterdam geboren als zoon van David de Jong sr. en Bernardina Christina Rabe.
Om het verhaal af te maken hieronder nog de namen van de andere baldadige jongelui:
1. Jacob Douwes Schuurman, Ureterp
2. Jelke Douwes Schuurman, Ureterp
3. Jurjen Gerbens de Vries, Ureterp
4. Jouwert Egberts Hoekstra, Appelscha, Oosterwolde, ouders in Ureterp
5. Sipke Wiebes Lindeboom, Ureterp
6. Meine Fokkes Wieland, Ureterp
bron: Rolboeken, via de website van Tresoar.
Recente reacties