Natuurfotografie, Streekgeschiedenis, Genealogie

Archief voor 24 juni 2012

Oothout, van bakker naar ……… (1)

Alles leek zo z’n “gewone gangetje” te gaan. De meester bakker Ulbe Harmens was op 21 januari 1694 in Heerenveen (of Gersloot) gedoopt als zoon van Harmen Geerts en Sjoukje Ulbes. Hij trouwde in 1717 in De Knipe met Grietje Jans en ze lieten in 1720 in Drachten een dochter Sjoukje dopen. Grietje overleed kort daarna en Ulbe hertrouwde in 1723 met Taetske Baukes uit Menaldum. Taetske was in 1696 in Menaldum gedoopt als dochter van Bauke Jarichs. Ulbe en Taetske lieten drie kinderen dopen in Drachten: Sjoukje (1729), Bauke (1732) en Harmen (1736). In 1745 trouwde Ulbe voor de derde keer, nu met Klaaske Jans. Hij woonde in Noorderdrachten. In 1749 werd hij daar als meester bakker vermeld.

Toen Ulbe in januari 1765 overleed noteerde de Drachtster schoenlapper en kroniekschrijver Berend Fabricius alias Bearn Lap dat er 297 mannen en 209 vrouwen de baar waren gevolgd naar het kerkhof, samen 506 mensen en daar kwamen de tafeldienaars dan nog bij.

Bearn Lap noemde Ulbe Harmens nog een keer in zijn kroniek, in 1763:

Wijnand Bruining met de dochter van Ulbe Harmens en Ulbe Harmens met de dochter van Wijnand Bruining, dus vader en dochter, broeder en suster op één tijt onder de [huwelijks] geboden geweest.

Wijnand Bruining was ook meester bakker, in Zuiderdrachten. Hij kwam uit Dantumawoude en trouwde in 1736 met Froukje Ates, geboren in 1712 in Ureterp, een dochter van Ate Ates. In 1741 werd een dochter Froukje Bruining gedoopt. Wijnand Bruining hertrouwde in 1764 met Sjoukje Ulbes, geboren in 1729, inderdaad, de dochter van Ulbe Harmens en Taetske Baukes.

Tot zover had Lap gelijk, maar bij Ulbe Harmens vergat hij iets. Het was namelijk niet Ulbe Harmens zelf maar diens zoon Bauke Ulbes die in 1764 met Froukje Bruining (geb. 1741) trouwde.

Er had dus moeten staan:

Wijnand Bruining met de dochter van Ulbe Harmens en [de zoon van] Ulbe Harmens met de dochter van Wijnand Bruining enz.

 Het “broer en zuster” klopte wel, dus Lap zal het wel geweten hebben, maar hij had soms de gewoonte om het verhaal wat spannender te maken. Bovendien zat Lap in dat jaar zelf in het gevang, hij moest het daarom van horen zeggen hebben.

Zoon Bauke Ulbes trouwde dus in 1764 met Froukje Bruining. Ze lieten drie kinderen in Drachten dopen: Taetske (1766), Ulbe (1770) en nog een Ulbe (1771). Toen er in 1776 een autorisatieakte werd opgemaakt na het overlijden van Bauke leefde alleen de jongste zoon Ulbe nog. Tot diens curatoren werden benoemd grootvader Wijnand Bruining, Siebe Gurbes en Weit Ebes, meester bakker in Beetgum.  In 1791 werd de procureur fiscaal Jan Jansonius benoemd in plaats van de overleden grootvader Wijnand.

Ulbe Baukes beide grootvaders waren bakker, zijn vader Bauke Ulbes werd als meester bakker vermeld in Noorderdrachten in 1772, hij werd zelf ook meester bakker. Hij trouwde in 1796 met Hiltje Pieters Koning, gedoopt in 1771 in Sebaldeburen als dochter van Pieter Jans Koning en Anke Carsten, die woonden op de Jouwer onder Sebaldeburen.

Een paar maand na hun trouwen kregen ze hun eerste kind, Froukje geboren in 1796. Daarna werd er nog twee keer een kind gedoopt in Drachten, Pieter (1798) en Bauke (1801). Er leek niets aan de hand, een middenstander en een boerendochter, een leuk gezin, hun kostje leek gekocht.

Maar het ging mis, helemaal mis. Op 4 april 1798 verscheen er een advertentie in de Leeuwarder courant:

Uit de hand te huur een BAKKERY, staande in Dragten nevens het Verlaat, waar in veele Jaaren de Bakkeryein is gedreven, kunnende de Bakkers Gereedschappen op Tauxatie worden overgenomen. Ymands gading zynde vervoege zich bij Ulbe Oothout, mr. bakker aldaar.

 Het verlaat is in dit geval de sluis in het centrum van Drachten. Plotseling bleek Ulbe Baukes en achternaam te hebben namelijk OOTHOUT. Ulbe wordt daarna op 17 juli  1798 vermeld als gewezen bakker. Op “eigen verzoek” werden toen curatoren over hem aangesteld, zijnde Hendrik Annes Brandsma, meester grofsmid in Noorderdrachten en Sybolt Arends Frieswijk, doopsgezind koopman in Zuiderdrachten. Op 27 november 1798 wordt deze autorisatie bevestigd door de procureur-generaal van Friesland.

Al gauw blijkt hoe de vork in de steel zat. Op 13 november 1798 had het Hof van Friesland namelijk uitspraak gedaan betreffende Ulbe Baukes OOTHOUT, voormalig meester bakker in Zuiderdrachten. Ulbe verwaarloosde zijn goederen wegens drankmisbruik en hij werd prodigus verklaard, hij mocht niet meer zelfstandig handelen. Daarom werden dus die curatoren aangesteld.

Hiltje Pieters Koning, Ulbes vrouw, komen we ook tegen in de archieven van het Hof van Friesland, in de criminele zaken. Daaruit blijkt dat ze in de nazomer van het jaar 1802 in stilte vertrokken was. Ze bleef 10 dagen weg en ze liet haar man en drie kinderen aan hun lot over. Verder waren Ulbe en Hiltje in de nacht van 25 op 26 maart 1803 samen vertrokken, ook in stilte. Hun kinderen lieten ze achter. Pas op 8 juni kwam Hiltje “naakt en bloot” terug. Dat wil niet zeggen dat ze geen kleren meer had, zo liet men haar vroeger echt niet over straat gaan, bedoeld wordt dat ze helemaal berooid was. De oorzaak: drank. Verder werden de goederen verbrast. Hiltje werd al op 24 juni 1803 veroordeeld tot één jaar tuchthuis. Waar Ulbe toen was, dat staat er niet bij. Hiltje heeft haar straf uitgezeten, maar naar de kinderen heeft ze waarschijnlijk nooit meer omgekeken. Gelukkig waren daar nog de curatoren.

Zeker weten doe je het nooit, maar misschien werd er later nog enige invloed van de curatoren zichtbaar in de beroepen die de kinderen gingen uitoefenen.

Daarover een volgende keer meer, klik hier.

Advertentie